Blogs en columns nummer 4.
Nicole van Beemen blikt terug op haar schoolloopbaan en gaat in op haar werk als beleidsambtenaar.
[We geven de bijdrage hier weer als pdf bestand en als losse tekst.]
Opstijgen als een vlieger.
Nicole van Beemen
Als klein meisje was ik al een beetje dromerig en zeer empathisch ingesteld. Ik woonde in Zuid-Holland en kwam in 1970 in een kleuterklas terecht met 36 witte kinderen. Omdat ze daar lijfstraffen uitdeelden ondermijnde dat mijn vertrouwen in volwassen mensen. Ik raakte bang voor de juffen omdat zij mijn klasgenootjes onder de koude douche zetten omdat er de vorige dag bij het spelen na schooltijd een valpartij was geweest. Toen mijn broertje ook op school kwam kon hij niet lang stilzitten en daarom werd hij met touw vastgebonden aan zijn stoel. Ik vond het toen al zo oneerlijk en onterecht machtsmisbruik, maar wist ook dat ik er niets aan kon doen en voelde de machteloosheid.
Mijn ouders zijn vaak verhuisd vanwege het werk van mijn vader en daardoor heb ik op meerdere lagere scholen gezeten. Toen ik in Zwolle kwam wonen heb ik daar in de 5e en 6e klas gezeten en had ik voor het eerst een aantal klasgenootjes met een andere culturele achtergrond. Ik vond dat een enorme verrijking en speelde graag met die kinderen en ik was enorm nieuwsgierig naar hun achtergrond, taal en gewoonten.
Ik herinner mij dat ik niet goed wist wat het doel was van naar school gaan en had ook niet goed door wat ervan af hing. Pas toen mijn klas werd opgesplitst en de meeste van mijn vriendinnen naar een andere school gingen dan ik, kreeg ik meer bewustzijn over mijn schoolloopbaan.
Toen ik in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs naar Friesland verhuisde kwam ik weer terecht in een witte gemeenschap waar mijn leeftijdgenoten geen goed woord over hadden voor ‘hoogvliegers’. Hier leerde ik dat je maar beter gewoon kon blijven want dat was goed genoeg (“Doch mar normaal dan dochst gek genôch”)
De verhuizing van Overijssel naar Friesland was een geweldige cultuurshock voor me en was te vergelijken met een emigratie naar een ander land. Vanzelfsprekend vormde de Friese taal een belemmering, maar ook waren de kinderen in Friesland in mijn ogen bezig met kinderachtige dingen vergeleken met de kinderen in Overijssel. Het aanpassen kostte mij enorm veel moeite en ik voelde me vaak eenzaam en verdrietig. Ik bleef vaak thuis van school en mijn schoolresultaten interesseerden me weinig op dat moment.
Ik zat op de LEAO (Lager Economisch en Administratief Onderwijs) en herinner me dat mijn vriendin en ik dagelijks langs de MAVO en HAVO fietsten en we droomden dat we daarheen mochten. Het was duidelijk dat wij minder goed af waren op onze school en dat wisten wij zelf ook. Ik denk dat in die jaren mijn drive is geboren om ‘hogerop’ te komen in het onderwijs om zo meer mogelijkheden te krijgen.
Het verbaasde mij dat er zo weinig culturele diversiteit was op de scholen waar ik zat en ook mijn vriendengroep bestond uit allemaal witte mensen met ongeveer dezelfde achtergrond.
De route van het lager- naar het hoger beroepsonderwijs was een lange weg en zeker niet gemakkelijk. Als ik tegenwoordig mensen hoor zeggen dat kinderen en jongeren gemakkelijk kunnen opschalen of afstromen binnen het onderwijs dan vraag ik me af of ze daar zelf ervaring in hebben. Het vinden van de juiste vervolgopleiding was soms lastig voor me, maar ook het leren kennen van de nieuwe school, de route daarnaar toe, de werkwijze van school, de leerlingen en het lerarenteam vroegen veel energie en inzet. Ook herinner ik me het gevoel van falen als ik een voor mij verkeerde opleiding had gekozen of als ik onvoldoendes haalde.
Uiteindelijk heb ik gekozen voor de PABO (Pedagogische Academie Basis Onderwijs) in Groningen en ook daar was in de klassen weinig sprake van diversiteit. Het gesprek ging wel over gemengde scholen en de waarde die dit meebrengt, maar pas toen ik ging werken in het basisonderwijs kwam ik veel meer (culturele) diversiteit tegen. Grote verschillen in economische (financiële) achtergronden waren echter meer een uitzondering in de groepen aangezien de leerlingen voornamelijk uit dezelfde wijken kwamen met dezelfde koopwoningen zonder sociale huurwoningen.
Mijn passie voor het onderwijs is gebleven en ik voel me gezegend dat ik nog steeds een bijdrage mag leveren aan sociale inclusie en het creëren van meer gelijke kansen voor kinderen en hun ouders. Als beleidsadviseur onderwijs werk ik mee aan het Groninger Maatschappelijk Akkoord Sociale Inclusie, waarbij we met vele partners uit de kinderopvang en een hele range partners uit het onderwijs samen de schouders zetten onder kansengelijkheid. We doen dit door uitvoeringsagenda’s samen te stellen voor zowel bestaande als nieuwe initiatieven die bijdragen aan kansengelijkheid, bijvoorbeeld door voor- en vroegschoolse educatie, de brugfunctionaris, gezamenlijk beleid op de aanmeldprocedure voor aankomende 4 jarigen en de informatieverstrekking aan ouders of het maken van afspraken over schoolkosten.
Dit Akkoord hebben we onlangs verlengd tot 2040, waarmee we duidelijk maken dat we echt de tijd moeten nemen voordat we allemaal hoog kunnen vliegen.
Het mogelijk maken van hoog vliegen kun je vergelijken met het bedienen van een vlieger. Met de touwtjes van een vlieger bepaal je de helling en daar hangt het stijgen van af. Met andere woorden: als de touwtjes van een vlieger op een bepaalde manier zijn afgesteld, dan zal deze nooit op een optimale manier de lucht in stijgen. Met het Maatschappelijk Akkoord Sociale Inclusie zoeken we samen naar manieren op optimaal vliegen voor alle kinderen mogelijk te maken.
Nicole van Beemen begon haar carrière in het basisonderwijs in Groningen en gaf les aan alle leeftijdsgroepen. Daarna heeft zij jarenlang als locatiemanager Vensterscholen gewerkt en sinds 2013 werkt ze als beleidsadviseur onderwijs bij de Gemeente Groningen. Ze heeft daarnaast sinds 2005 haar eigen bedrijf waarbij ze mensen coacht en vertrouwenspersoon is.