Het is belangrijk om met elkaar scherp te stellen vanuit welke bril we kijken naar kansengelijkheid: de bril van gelijkheid, billijkheid en/of rechtvaardigheid? Door de bril of brillen die je kiest komen andere maatregelen in beeld om kansengelijkheid te bevorderen, zo laat Marieke van Krugten zien.
Dit is nummer 19 in de reeks blogs en columns.
Met welke bril op kijken we naar kansengelijkheid?
Marieke van Krugten
Aan aandacht voor kansengelijkheid is de afgelopen jaren geen gebrek. Er worden tal van onderzoeken naar gedaan, en er verschijnen regelmatig boeken en documentaires met indrukwekkende en persoonlijke verhalen over hoe in de praktijk gelijke kansen, of juist het gebrek daaraan vorm krijgen. Van alle kanten lijkt er consensus te zijn dat de plek waar een wieg staat niet bepalend mag zijn voor de plek die een kind uiteindelijk in de maatschappij inneemt. Ook aan aanpakken om gelijke kansen te bevorderen is daarmee geen gebrek. Sommige mensen zetten zich in voor een kansrijke start voor jonge kinderen, anderen voor een kansrijke wijk of, zoals ik zelf, voor kansrijk onderwijs. Maar daarmee is het wel heel belangrijk om met elkaar scherp te stellen vanuit welke bril we kijken naar kansengelijkheid.

Bovenstaand plaatje wordt vaak als illustratie gebruikt om een aanpak te illustreren. Als je met de bril van equality (ofwel gelijkheid) kijkt, vindt je dat er sprake is van gelijke kansen als alle kinderen evenveel aandacht, evenveel middelen en evenveel keuze mogelijkheden krijgen, ofwel gelijke toegang tot onder andere het onderwijs. Als dat leidt tot verschillende uitkomsten, wordt dat beschouwd als een voortvloeisel van verschillen in intelligentie en inzet van kinderen zelf. Dit is lang de dominante zienswijze geweest.
Inmiddels is er wel een brede consensus dat niet iedereen met hetzelfde kistje start. Er wordt dus veel meer gekeken vanuit de blik van equity (in het Nederlands billijkheid) – ofwel niet iedereen start met dezelfde uitgangspositie en verschillen moeten gecompenseerd worden. In beleid wordt dit vaak vertaald als ‘ongelijk investeren om gelijke kansen te bereiken’. Dat wordt bijvoorbeeld in het onderwijs vorm gegeven door ongelijk te investeren in de aandacht die kinderen krijgen in de klas, of bijvoorbeeld met extra instructiegroepjes voor een vak waar een kind moeite mee heeft. Maar ook vanuit overheid wordt extra geïnvesteerd, landelijk door de schoolweging waarbij scholen op basis van hun populatie extra middelen toebedeeld krijgen, maar ook op gemeentelijk niveau door bijvoorbeeld extra huiswerkbegeleiding, of bijles interventies aan te bieden in de zogenaamde aandachtswijken.
Er is ook kritiek op deze zienswijze. Het gaat namelijk uit van een achterstand bij bepaalde groepen kinderen, ofwel een deficit of tekort denken. De boodschap die erachter zit is ‘jij komt iets tekort’. De oorzaak van het vermeende tekort wordt daarmee neergelegd bij het kind zelf, wat in dit plaatje allemaal kratjes onder zich gestapeld krijgt. Maar wat onbesproken blijft is het hek zelf. Om gelijke kansen te bereiken is ongelijk investeren dus weliswaar belangrijk, maar zeker niet afdoende.

Het oorspronkelijke plaatje kent nog een andere variant, waarin ook het perspectief van justice (ofwel sociale rechtvaardigheid) weergegeven wordt. Deze zienswijze stelt juist de norm of het systeem ter discussie door alert te zijn op structuren die ongelijkheid veroorzaken. Het hek zelf dus. Uiteindelijk wil men vanuit dit perspectief de structurele belemmeringen voor gelijke kansen (en gemengde scholen) weghalen, vandaar dat het hek niet meer in het plaatje over rechtvaardigheid voorkomt.
Een voorbeeld van het ter discussie stellen van het systeem op school niveau is hoe je kijkt naar meertaligheid. Biedt je bijvoorbeeld leerlingen de kans om examen te doen in Turks of Arabisch als vak? Of het stellen van vragen als ‘vinden we het acceptabel dat er verschillen zijn tussen scholen in het aantal excursies en reizen dat zij hun leerlingen kunnen bieden, door verschillen in de bijdragen die ouders kunnen betalen?’ Hoe gaan we met elkaar segregatie tegen in de stad? En wat hebben we gedaan of nagelaten zodat die segregatie is ontstaan?
Daarbij kunnen nog steeds kratjes gestapeld worden om te werken aan gelijke kansen, maar worden niet primair de kinderen of ouders die zich in een vermeende positie van achterstand bevinden als het probleem gezien, maar het systeem of de norm zelf. Daar hoort het stellen van kritische vragen bij die ook ongemakkelijk kunnen zijn. De vraag is dan bijvoorbeeld ‘Wat doet mijn organisatie of school waardoor er sprake is van ongelijke kansen of segregatie?’, of ‘Wat doe ik zelf om dit te adresseren?’. Welke drempels zijn er waar gemarginaliseerde groepen tegenaan lopen? Welke stap opzij moeten vertegenwoordigers van de bevoordeelde groep doen, waar kunnen zij ruimte maken?
Het sociale rechtvaardigheidsperspectief vraagt dus eerst van dominante, bevoordeelde groepen in de samenleving om kritisch te kijken naar hun eigen rol, plek en verantwoordelijkheid om gelijke kansen voor iedereen te creëren, en om in actie te komen om onrechtvaardigheid aan te kaarten. Wil je dus werken aan gelijke kansen voor alle kinderen, houd jezelf dan als bevoorrechte in eerste instantie een spiegel voor en laten we daar het gesprek over aangaan. Dat gesprek ga ik, als mede-bevoorrechte, graag met je aan.
Leestips
- Agirdag, O. (2021) Onderwijs in een gekleurde samenleving .
- Elffers, L. (2022) Onderwijs maakt het verschil
- Hosseini, N. & Leijgraaf, M. (2021) Een justice perspectief voor de leraren opleiding.
- ‘Als sociale -ongelijkheid in het hoofd van een leerling kruipt’ (oktober 2023). https://www.trouw.nl/wetenschap/als-sociale-ongelijkheid-in-het-hoofd-van-de-leerling-kruipt-niet-iedereen-kan-een-einstein-zijn~b0df5790/?referrer=https://www.google.com/ (voor abonnees).
Marieke van Krugten werkt als programma manager Kansrijk Funderend Onderwijs in de regio Eemland, en daarnaast als docent van de Taalentklas (leerlingen groep 7&8) in de wijken Soesterkwartier en Liendert/Rustenburg in Amersfoort.
