Onderwijs heeft een belangrijke rol gespeeld bij het aanpakken van sociale ongelijkheid en moet die rol ook blijven spelen. Tegelijkertijd draagt onderwijs recent weer in toenemende mate bij aan ongelijke kansen. Jeroen Onstenk gaat in op de vraag wat het onderwijs kan doen om de rol van klasse en kleur terug te dringen.
Dit is nummer 18 in de reeks blogs en columns.
Klasse in het onderwijs
Jeroen Onstenk
Het Sociaal Cultureel Planbureau concludeerde onlangs in het rapport Eigentijdse ongelijkheid dat Nederland een klassenmaatschappij is, waarbij naast inkomen en financieel vermogen ook iemands sociale kapitaal (wie je kent) en culturele kapitaal (waar je bij past) je sociale status en mogelijkheden bepalen. De term klasse wijst erop dat bij de ongelijkheden en segregatie op basis van de bekende reeks sociaaleconomisch, cultureel, etnisch, kleur en opleidingsniveau de kenmerken niet los van elkaar staan, maar samenhang vertonen (intersectionaliteit) en verwijzen naar maatschappelijke machtsstructuren. Dat betekent ook dat ongelijkheid en segregatie er niet zomaar zijn (als context), maar dat er meer of minder actief, meer of minder bewust gewerkt wordt aan bestendiging ervan. Daarom worden alle sociale stijgingsprocessen gekenmerkt door spanningen en tegenstrijdige aspecten. Het feit dat mensen onder andere via het onderwijs in een hogere klasse terecht kunnen komen dan hun ouders (klasse-migratie) is geen ontkenning van de klassenstructuur, maar eerder een element in de reproductie ervan.
Het is duidelijk dat onderwijs op zichzelf maatschappelijke ongelijkheid niet veroorzaakt en ook niet kan oplossen. Onderwijs heeft een belangrijke rol gespeeld bij het aanpakken van sociale ongelijkheid en moet die rol ook blijven spelen. Tegelijk wordt geconstateerd dat onderwijs juist ook en weer in toenemende mate bijdraagt aan ongelijke kansen. Bovendien wordt als gevolg van het meritocratisch ideaal ook de ‘schuld’ van falen op de maatschappelijke ladder steeds meer bij het individu gelegd.
Zoals bekend is het Nederlandse onderwijssysteem zeer gelaagd en zeer vroeg selectief. Dat werpt steeds vroeger zijn schaduw vooruit in het basisonderwijs. Nederlandse kinderen worden op jonge leeftijd onderverdeeld in vmbo enerzijds en havo of vwo anderzijds. Hoe eerder dit selectiemoment, hoe sterker de invloed van de sociale, culturele en economische ‘status’ van de ouders. Het vroege selectiemoment versterkt de segregatie in het vervolgonderwijs. Al jaren wordt kritisch gekeken naar deze splitsing tussen ‘hoog’ en ‘laag’, en vooral het vroege moment waarop de keuze moet worden gemaakt. Het vervangen door een andere dichotomie als theoretisch versus praktisch helpt niet veel, dat is eerder verhullend als de verhoudingen op de economische, culturele en invloedsmarkt niet ingrijpend veranderen. Er zijn regelmatig voorstellen gedaan en experimenten uitgevoerd om de effecten van die vroege keuze te verzachten (onder andere 10-14 scholen en brede langere brugklas), maar in feite verandert er vooralsnog weinig. Dat maakt de doorstroom in en na het voortgezet onderwijs en mbo tot een belangrijke hefboom voor kansengelijkheid en desegregatie in het onderwijs. Ook hier worden aanpakken om binnen het systeem belemmeringen voor op- en afstroom op te heffen uitgeprobeerd, maar is het beleid wisselvallig door doorstroom (‘stapelen’) nu eens te bevorderen, dan weer te bemoeilijken.
Onderwijssegregatie heeft grote gevolgen voor leerlingen. Zoals de zeven vinkjes van Luyendijk tendentieel clusteren en elkaar versterken, zo doen ook de negatieve vinkjes dat. Op scholen met veel leerlingen uit de lagere sociaaleconomische klassen, al of niet ‘van kleur’, ontstaat een opeenstapeling van problemen van leerlingen op het gebied van leren, armoede, gezondheid, sociaal en cultureel kapitaal. Scholen in deze wijken hebben vaak meer te maken met lerarentekort en ongediplomeerden voor de klas (al geldt dat minder voor bijvoorbeeld islamitische scholen). Deze leerlingen krijgen hierdoor minder kansen om zichzelf te ontwikkelen.
Ongelijkheid op systeemniveau kan versterkt of verminderd worden in de onderwijspraktijk. In het onderwijs wordt lang niet altijd voldoende gekeken naar de potentie van kinderen. In verhalen van leerlingen met een arme klasse en etnische achtergrond komen regelmatig leraren voor die hen ontmoedigen, hun mogelijkheden verkeerd inschatten of regelrecht discrimineren. Deze leerlingen worden op school nog te vaak geconfronteerd met lage verwachtingen. Ze krijgen vaker een te laag schooladvies, soms met de beste bedoelingen, namelijk om frustraties te voorkomen, terwijl die in feite juist worden opgeroepen. Hun werk en gedrag wordt negatiever (of soms overdreven positief) geëvalueerd dan als ze een andere achtergrond of kleur zouden hebben. Sociale en culturele achtergrond (kleur en klasse) komen in beeld als negatief of risicofactor, niet (ook) als potentiële verrijking. Directies en leerkrachten hebben (niet altijd bewuste) vooroordelen, die ook in lesboeken voorkomen. De spanning tussen schoolcultuur, thuiscultuur en straatcultuur (El Hadioui) komt juist in arme wijken en veelkleurige scholen meer naar voren. (Voor)oordelen over leerlingen kunnen gaan om een inschatting van de gevolgen van sociaaleconomische achtergrond, of het lage opleidingsniveau en/of de etnische achtergrond van de ouders. We weten dat hoge verwachtingen, aanwezige kennis om op voort te bouwen en de input die leerlingen in het onderwijs krijgen belangrijk zijn voor succes op school. Maar deze leerlingen ondervinden daar vaak weinig steun. Gelukkig zijn er ook veel leraren die wel gemotiveerd en in staat zijn deze leerlingen te steunen. Uit verhalen van stapelaars en klasse-migranten die wel hoger onderwijs halen, blijkt dat ze naast veel doorzettingsvermogen vaak ook het geluk hebben een leraar of mentor tegen te komen die hen bemoedigt, hun potentie ziet of gewoon zakelijk beoordeelt. Het handelen van leraren doet ertoe.
De hardnekkigheid van sociale ongelijkheid is een realiteit in de klas, met effecten op het bereiken van onderwijsdoelen en optimale talentontwikkeling. Maar ook in de zin dat leerlingen ervaringen met ongelijkheid en segregatie meebrengen. Voorkomen moet worden dat onderwijs daar nieuwe uitsluitingservaringen aan toevoegt. Inzicht in de oorzaken en effecten van ongelijkheid en betrokkenheid kan leraren helpen hun leerlingen beter te (willen) kennen en begrijpen.
Jeroen Onstenk is emeritus lector Pedagogisch Didactisch Handelen in het Onderwijs, tot 2018 verbonden aan de lerarenopleidingen van Hogeschool Inholland. Sinds 2019 is hij redacteur van DNM (De Nieuwe Meso), tijdschrift voor schoolleiders. Hij is o.a. auteur van Geïntegreerd pedagogisch handelen in voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (2023, Coutinho).